Een grote luxe: je eigen feestconcert te mogen samenstellen.
Dat overkwam mij toen de Stichting Babel en het bestuur van Cappella Breda me vorig jaar vroegen dat te doen, ter gelegenheid van mijn vijfenzeventigste verjaardag, begin november 2014.
Het is aan de op 27 september 2013 overleden musicus/musicoloog en voorzitter van Cappella Breda, Jacques Maassen te danken dat mijn compositie Atrium weer te voorschijn komt. Ik schreef dit stuk in opdracht van de Gemeente Breda ter gelegenheid van de vijftigste herdenking van de bevrijding, van Breda in 1994.
De première was op 28 oktober 1994. Frans Baljeu schreef in BN/De Stem [...] een sonoor gebouw van klank werd opgetrokken, dat wars bleek van sentimentele kitsch-effecten rondom een gevoelig thema als bevrijding. [...]
Dit werk is één van de composities op het feestconcert.
De compositie is geschreven voor Cappella Breda en de vier trombones van het Daniel Speer Trombone Consort. De gebruikte tekst is het beroemde ‘Querela Pacis’, de klacht van de vrede, van de Rotterdamse filosoof Desiderius Erasmus, 1466? – 1536. Het is nu, 2014, twintig jaar later, dat het stuk weer klinkt in onze stad. NB met hetzelfde tromboneconsort én Cappella Breda in dezelfde Grote Kerk.
Behalve Cappella Breda, het genoemde DSTC, nodigde ik uit mijn Bredase stadgenoot de organiste Jelena Bazova, de celliste Bianca Bongers en de blokfluitisten Jan Vos en Tina Meijer.
Hoewel het concert om 15.00 uur begint zal Paul Maassen, huidige stadsbeiaardier en zoon van stadsbeiaardier Jacques Maassen, vanaf halfdrie een korte beiaardbespeling verzorgen met onder meer muziek van zijn vader, van hemzelf en van mij: Cortège voor beiaard, 2013, opgedragen aan mijn vriend en bevlogen geestverwant Jacques Maassen: ere wie ere toekomt!
Tijdens het concert dat, zonder pauze ruim een uur duurt, klinken stukken die mij zeer dierbaar zijn en die me al vele jaren begeleiden, verwarmen en inspireren.
Als opening, tijdens het binnenkomen van de gasten, het flamboyante Preludium en fuga in D [BWV 532] van Joh Seb Bach.
Vervolgens de prachtige [zondags]psalm, van Jan Pzn Sweelinck.
Het Geneefse psalmenboek is een constante in mijn bestaan en ik ben er mijn hele leven schatplichtig aan.
Vervolgens klinkt er het Gloria uit Antoine Brumels twaalf-stemmige mis, Et ecce terrae motus, een ongehoorde sonoriteit, een kathedraal van klank.
En dan het ‘mooiste motet’ uit de renaissance, Josquins Ave Maria.
Uit het Livre d’Orgue het betoverende Recit de tierce en taille van de jong gestorven Franse organist-componist Nicolas de Grigny, c 1672-1703, tijdgenoot en belangrijke inspirator voor Bach.
Het orgel is mijn eerste instrument geweest en tevens een constante in mijn componistenbestaan. Naast het werk van Bach heb ik steeds met een extra vreugde muziek gespeeld van de Franse [barok]meesters zoals Couperin, du Mage, de Grigny, Franck en Messiaen.
Van mijn leraar Ton de Leeuw, klinkt het Agnus Dei uit zijn Missa Brevis [1954] met aansluitend mijn eerbetoon aan hem: Tombeau pour Ton de Leeuw, 1926-1996, voor cello solo.
Het slotwerk is de Hymne Ave maris stella, (Mariavespers) van de Venetiaanse, vroegbarokke grootmeester Claudio Monteverdi.
Al deze stukken ken ik sedert jaar en dag, ik wil ze steeds weer horen, in de buurt van deze meesters en hun werk vertoeven en me koesteren in de weldaad en betoverende sonoriteit van hun composities.
Tenslotte: een aparte sensatie is daarbij nog eens de ruimte waar het concert plaatsvindt: de Grote- of Onze Lieve Vrouwekerk van Breda; met het mooie licht, de verfijnde, bijna elegante en toch zo krachtige architectuur, de mooie orgels en de heerlijke akoestiek.
De romantische dichter Eduard Mörike noemde de muziek [...] ein himmlisch Gut, weil die Engel insgemein, selbsten Musikannten sein [...]
Laetatus sum... ( zondagspsalm 122)