Spiritualiteit in gebaar en vorm

Ooit schreef Ton de Leeuw over de muziek van Daan Manneke:
Er is bij hem een duidelijke relatie tussen de man en zijn werk. Zijn composities zijn het resultaat van een fusie van twee in hem levende, tegengestelde krachten. Enerzijds de wil om de in hem levende creatieve energie om te zetten en te kanaliseren in strakke, abstracte klankstructuren die tijd, distantie en veel technisch inzicht vragen. Anderzijds de neiging tot directe actie, het omzetten van de creatieve impulsen in een onmiddellijk, emotioneel geladen gebaar. De weg die de componist Daan Manneke heeft afgelegd is te zien als een voortdurende poging om steeds nader te komen tot een ideale versmelting van beide krachten. Een groei dus naar een evenwicht die zich niet theoretisch laat veroveren, maar die zich in ieder werk opnieuw als een uitdaging manifesteert. Het zou te schematisch zijn om dit alles aan te duiden aan de hand van concrete motieven. De muzikale werkelijkheid is daarvoor te complex. Maar toch: door het hele werk komen we constanten tegen: de zin voor sterke, directe contrasten, voor signaalachtige motieven en complexen, voor sensuele, bijna tastbare klankkleuren, voor plastische muzikale gebaren, alsof de componist voor een denkbeeldig theater schrijft. Dit verleent aan zijn muziek een extravert, lijfelijk karakter. Maar een ander, ook al vroeger voorkomend element krijgt in de huidige muziek een toenemende betekenis. Het meest hoorbaar is dit wellicht in de langzame, donker getimbreerde klankblokken, met een vleugje nostalgie naar het verloren paradijs, dat diverse vormen kan aannemen: van de vluchtigheid van een verre melodie tot aan echo’s van „oude” muziek. Kortom, de muziek van Daan vormt een veelkleurig patroon Dit wordt nog eens versterkt door de samensmelting van alle op de CD opgenomen werken tot een groter geheel, verbonden door een saxofoon solo. De intentie hiertoe is op zich zelf al een voor de componist karakteristiek gebaar: het streven om grenzen te doorbreken. Toch blijft de bekoring van het ogenblik overheersen, het gevoel dat de muziek zich hier en nu afspeelt, op het moment van de onmiddellijke, tastbare luisterervaring. (Ton de Leeuw, toelichting bij de cd Archipel, Erasmus WVH 066)

Vanaf zijn vroegste werken (waaronder de zeer geliefde Psaume 121 uit 1962) is vrijwel heel het oeuvre van Daan Manneke primair vocaal gedacht, vaak ook de werken die op het eerste gezicht zuiver instrumentaal lijken. Als veel composities uit de Renaissance zijn veel van zijn werken. juist door hun vocaliteit, uitvoerbaar in wisselende bezettingen. Zijn literaire belangstelling verraadt zich mede door het veelvuldig gebruik, van titels, subtitels en citaten. Heel vaak blijkt het door het woord opgeroepen beeld uitgangspunt en motor van de hele compositie. In dit opzicht is zijn muziek enigszins verwant aan conceptuele kunst.
In het strijkkwartet Arc (1994) geeft de titel van het eerste deel, Hesperion, aanleiding tot een licht, transparant deel; in Syrinx keren we met beide benen terug op de aarde. Het orgelwerk Diaspora uit 1969 (met voorin de partituur het gelijknamige gedicht van Gerrit Achterberg) is welhaast een muzikale uitbeelding van de titel (diaspora = verstrooiing).
Zingen is voor Daan Manneke de meest primaire vorm van muziek maken. Het is zowel persoonlijk en lichamelijk, als sociaal. Hier, als in zijn instrumentale werken, denkt Manneke eerder eenstemmig dan polyfoon. Veel van zijn muziek is, hoewel vaak vanuit het koor gedacht - als die van Ton de Leeuw - vooral heterofoon. Polyfonie ontstaat doordat de verschillende elementen van de compositie elkaar ontmoeten. Zijn teksten zijn - met een voorkeur voor de Fransman Rimbaud, de Vlaming Guido Gezelle en de Zeeuw Hans Warren - uiterst zorgvuldig gekozen. De muzikale zetting bekommert zich allereerst om de sfeer van de tekst, dan pas om de prosodie. Soms dienen verschillende teksten (gelijk bij held Stravinsky) als bouwmateriaal voor een compositie; de muziek schept het nieuwe verband.
De vocaliteit geeft veel van Manneke's composities bij alle doordachte opbouw een bijna tonaal aandoende cantabiliteit, die in veel van zijn puur instrumentale stukken (Diaphony for Geoffrey (1973), Pneoo II voor harmonie-orkest en Ramificazioni (sonata pian e forte) voor pianotrio (beide uit 1979) - tijdelijk - plaats maakt voor haast agressieve, motorische, lijfelijke, zeer ritmische, brutale en bruï tistische klanken. Uit deze stukken blijkt Daan Manneke's grote bewondering voor een componist als Xenakis. Naast Ton de Leeuw, Olivier Messiaen en Xenakis heeft ook Igor Stravinsky (en vooral diens ritmiek en principiële stellingname omtrent de muziek als autonome, geheel aan zichzelf genoeg hebbende, anti-romantische kunst) Manneke diepgaand bezig gehouden.
Maar er is meer: net als Stravinsky heeft Manneke een enorme honger naar de muziek van het verleden: van de twaalfde-eeuwse minimal-achtige, met bourdon-tonen werkende organa van Leoninus en Perotinus (Organum I en II uit 1986) tot de ingewikkelde ritmische patronen van Guillaume de Machaut (Messe de Notre Dame uit 1986) en van de barokke suite à la Grigny (Offertoire sur les grands jeux, 1996) en de dubbelkorige klankpracht van Adriaen Willaert en Giovanni Gabrieli, tot de verstilde eenstemmigheid van het Gregoriaans. Kenmerkend genoeg vertoont zijn gebruik van het mi-fa-motief zowel de sporen van Middeleeuwse solmisatiepraktijken als invloed van Hindemiths tonale systeem.
(lees verder-->)